Voorop staat dat een persoonlijk onderzoek op verzoek van ILS (opdrachtgever) door Dörr (opdrachtnemer) als hier aan de orde een inbreuk vormt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] . Zodanige inbreuk is in beginsel onrechtmatig en het met die inbreuk verkregen bewijsmateriaal moet als onrechtmatig verkregen worden aangemerkt. Het hof neemt dan ook tot uitgangspunt dat het onderzoek van Dörr in beginsel een inbreuk oplevert op het privéleven van [geïntimeerde] , en dat ILS onvoldoende heeft onderbouwd dat die inbreuk gerechtvaardigd was.
Het hof deelt wel de opvatting van ILS dat het onderzoek noodzakelijk was om de waarheid aan het licht te brengen, mede gezien het feit dat [geïntimeerde] meermalen heeft gelogen tegen ILS en de bedrijfsarts over zijn fysieke mogelijkheden en bovendien heeft geprobeerd de waarheid te verhullen door zich te laten brengen en ophalen door zijn vader naar afspraken met de bedrijfsarts (terwijl hij op dat moment zelfstandig kon autorijden). Verder is niet gesteld of gebleken dat een ander middel geschikt(er) was om de waarheid boven tafel te krijgen. Het is immers aannemelijk dat [geïntimeerde] ook bij een onafhankelijke deskundige dan wel in het kader van een deskundigenoordeel van het UWV evenmin de waarheid zou hebben verteld over zijn fysieke beperkingen.
Ten aanzien van het verzoek van [geïntimeerde] om schadevergoeding is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] met het volledig afwijzen van het verzoek van ILS om veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de onderzoekskosten van Dörr al voldoende genoegdoening verkrijgt voor eventuele geleden immateriële schade door het onrechtmatige onderzoek. Verder speelt een rol dat [geïntimeerde] de inzet van een observatie door zijn eigen handelswijze (het moedwillig niet de waarheid verklaren tegen ILS en de bedrijfsarts) over zichzelf heeft afgeroepen. Het hof zal de verzochte vergoeding wegens immateriële schade daarom afwijzen.
Verder lezen? Volg dan deze link.
0 reacties